Ik schep nog eens bij.
Ontbijtgranen, ik eet het nauwelijks. Ik houd het liever op de mij bekende boterhammen. Mijn ontbijt is meestal niet erg spannend: wat sneetjes brood, pindakaas, confituur en eens een schelletje kaas. Dat vind ik veilig en vertrouwd. Maar mijn diëtiste heeft me uitgedaagd om meer variatie in mijn maaltijden te brengen. Dus onderneem ik tijdens onze vakantie een poging. We zijn op reis met een bevriend koppel en ik laat een groot deel van de boodschappen aan hen over zodat ik zo weinig mogelijk kan beslissen wat we eten. Dat is moeilijker dan ik dacht, maar ik laat het zo goed mogelijk gebeuren.
Nu zit ik dus aan de ontbijttafel en schep nog eens bij.
We eten samen en naast me neemt Bart de doos met ontbijtgranen in zijn handen. Hij draait die om en doet wat ik deze vakantie net niet probeer te doen: het etiket lezen. “Kijk, kijk”, zegt hij, “je begrijpt toch niet dat zoiets Nutri score A krijgt. Dit bevat zoveel suiker per 100 gram.” Dat zinnetje is genoeg om me te doen stoppen met eten. De hap die me daarnet zo smaakte, krijg ik nu met moeite nog doorgeslikt. Ik leg mijn lepel neer en neem een slok koffie. “Goh, ik heb genoeg gegeten”, zeg ik en ik duw de kom wat verder van me weg. Ik voel me er niet goed bij, maar ik krijg het gevoel even niet weggeduwd. Ik was zo blij met die mentale stap om die ontbijtgranen effectief in mijn kommetje te gieten en op te eten, maar dat ene zinnetje was er even te veel aan.
En dat zinnetje zindert nu door mijn hoofd. De voorbije dagen hoorde ik het in verschillende varianten telkens we samen eten: “Die mascarpone is zo smeuïg, dat is bijna pure boter”, “Godzijdank eten we dit niet elke dag, want dit is echt een suikerbom”, “Wow, lekker, maar dit is echt zwaar. Dat krijg ik niet op.”
Allemaal kleine, onschuldige zinnetjes, voor mensen voor wie eten de normaalste zaak van de wereld is. Voor mij – en voor lotgenoten met een eetstoornis – is het telkens een worsteling om die zinnetjes een plaats te geven en te proberen om de innerlijke criticus een wederwoord te bieden. Dat lukt vaak, maar niet altijd. Zoals de voorbije dagen. Dan is het balen en sleuren om jezelf terug op te peppen en niet te laten meesleuren door dat stemmetje in je hoofd.
Ik weet dat ik het kan, dat ik antwoord kan bieden aan Colette – zo noem ik haar.
Dus, Colette, zwijg! Ik neem straks wel een dessert en ik doe er nog een schep bovenop. Dan eet ik op mijn gezondheid. Niet op de jouwe!


