De zon brandt in onze nek en we zijn toe aan wat verkoeling. We wandelen al een tijdje rond in een klein bergdorpje in het Spaanse binnenland.
Het kwik overschrijdt de 30 °C en het zweet parelt op ons voorhoofd.
Ons zijn een vriend, mijn echtgenote en ikzelf. We lopen een kerk voorbij en wat verderop in de straat zien we een pleintje met enkele tafeltjes en bijhorende stoelen in de schaduw van een paleismuur. De plek om even op adem te komen en de kelen te smeren.

We stappen richting het plein en aan de linkerkant zien we het uithangbord van het café. Mijn echtgenote stelt voor om meteen te bestellen nu we er toch passeren.
Ik knik en stap mee binnen … om te ontdekken dat dit geen café is. Ik zie geen koffiemachine, geen bar. Wat ik wel zie, is een grote toog, gevuld met liters roomijs in alle mogelijke smaken: mokka, chocolade, vanille, pistache, speculoos, aardbei, framboos, banaan, bounty, dulce leche, karamel, stracciatella, nutella… Als het bestaat, hebben ze het. Het zweet breekt me opnieuw uit. Dit keer niet van de warmte, maar van de vaststelling dat ik geen koffie of watertje kan bestellen, maar een ijsje zal moeten kiezen. Ik had mezelf namelijk als doel gesteld deze vakantie om de controle zoveel mogelijk uit handen te geven en “ja” te zeggen op wat op mijn pad zou komen voedingsgewijs.

Ik besluit de uitdaging aan te gaan. Op mijn hoorntje gaat een bolletje pistache en een bolletje aardbei. Met het ijsje in mijn hand wandel ik naar het tafeltje. Ik ga zitten en lik aan het ijsje. Onmiddellijk gaat de innerlijke criticus aan de slag. Ze schreeuwt me toe: “Een ijsje? Echt, man, een ijsje? Had je niet beter gewoon wat water gevraagd om af te koelen? Ijs, daar krijg je toch zo’n plakbek van? Van ijsjes krijg je enkel méér dorst. Neem je nog een hoorntje ook? Als je dan toch eentje neemt, waarom dan niet in een potje? Moet dat koekje?… “

Zo gaat het nog even door. Het raast allemaal door mijn hoofd. Ik besluit haar – de stem van mijn eetstoornis – zoveel mogelijk te negeren en toch mijn ijsje rustig op te eten. ‘s Avonds let ik erop niet te compenseren tijdens het avondeten. Dat lukt naar mijn gevoel best goed.

Ik vertel dit verhaal aan mijn diëtiste deze week. Het klinkt zo flauw, zo klein: “Deze vakantie heb ik een ijsje gegeten.” Ze lacht even. “Dat is helemaal niet flauw. Dat is iets waar je trots op mag zijn. Wanneer was de laatste keer dat je zoiets niet gepland deed en dat het lukte?” Ik kan me niet meteen een moment voor de geest halen.


Plaats een reactie