Het voelde alsof ik onzichtbaar was. Mensen zagen me wel, maar keken dwars door me heen. Het maakte niet uit hoe hard ik mijn best deed om mij aan te passen en anderen te pleasen, ik was een buitenstaander. In mijn pogingen om erbij te horen, werd het gevoel van eenzaamheid en verdriet alleen maar groter.
Bij elke afwijzing verloor ik een stukje van mezelf.
Steeds meer geraakte ik ervan overtuigd dat er iets mis met mij was. Uiteindelijk gaf ik het verlangen naar erkenning op en besloot dat ik hier niet thuishoorde, dat ik er niet mocht zijn – ik was de schuldige. Er zat niets anders op dan de onzichtbaarheidsmantel om mijn schouders te doen en hem stevig vast te knopen.
De mantel bood bescherming, maar het gewicht beperkte mijn bewegingsvrijheid en het was een broeihaard voor zelfhaat. Ik werd afgeremd door het idee dat ik me moest schikken naar de ander, dat ik geen ruimte mocht innemen, dat ik niet goed genoeg was. Controle over eten en automutilatie waren mijn houvast, en dat maakte de nood aan onzichtbaarheid alleen maar groter.
Ik wilde verdwijnen en mijn lijf werd het mikpunt.
Gelukkig was ik niet voor iedereen onzichtbaar. Mijn leerkracht godsdienst was de eerste die door de mantel van onzichtbaarheid heen keek. Zij zag mij en ze wist dat ik hulp nodig had, zonder dat ik iets hoefde te zeggen. Tien jaar later, toen mijn depressie en eetstoornis een dieptepunt bereikten, was het mijn nieuwe huisarts die doorhad hoe slecht het ging, terwijl ik nog in ontkenning was. Toen ik daarna werd opgenomen omwille van de depressie, maar geen hulp kreeg voor de eetstoornis, nam een psycholoog de eetstoornis wel serieus. Ze was niet eens betrokken bij mijn team van hulpverleners, maar zij hoorde mij en zette mijn naam op de juiste wachtlijst. Zo kwam ik terecht bij een psychiater bij wie ik voor het eerst de mantel volledig van me af durfde zetten.
Zij doorbraken de vloek van mijn onzichtbaarheid.
Jarenlang rondlopen met die mantel heeft zijn sporen nagelaten. Vooral op vlak van lichaamsbeleving heb ik nog een weg te gaan. Maar ik denk vaak aan deze mensen en wat ze voor mij hebben gedaan. Hun steun toen, voel ik nog steeds. Ze staan achter mij en ze herinneren mij eraan dat ik me niet langer hoef te verstoppen.
De onzichtbaarheidsmantel laat ik in de kast liggen, ik mag ruimte innemen.


