Dat is het belangrijkste dat ik meeneem uit mijn dagopname voor eetstoornisherstel.
Andere zaken waren ook belangrijk en zinvol, bijvoorbeeld het leren over denkfouten, porties, lichaamsbeeld, …

Maar dit steekt er toch met hoofd en schouders bovenuit:

Het gevoel dat ik er mocht zijn in deze groep
gewoon
zoals ik was
zonder mezelf in bochten te wringen

of heel erg mijn best te doen.

Het gevoel er te mogen zijn
gewoon
zoals ik was
met de energie die ik had, ook al was dat vaak heel weinig,
met de woorden die ik sprak (al dan niet warrig) of zweeg,
met wat ik voelde,
wat ik droomde en verlangde,
waar ik mee worstelde,
met alles.

Aan het einde van de opname kreeg ik een brief mee van mijn groepsgenootjes. Deze herlees ik nog regelmatig.
Het staat er zwart op wit:

Je mag er zijn.
Je mag er zijn.
Je mag er zijn.

Het is iets wat ik (te) weinig heb mogen ervaren in mijn leven.
Als neurodivergent persoon (autisme, ADHD) voelde ik al heel snel dat ik anders was.
Ik had er geen taal voor, mijn omgeving evenmin, want de diagnoses kwamen pas veel, veel later. Maar ik voelde wel dat ik er niet bijhoorde. Dat ik raar gevonden werd. Afgekeurd. Vaak op heel kleine subtiele manieren: een blik, genegeerd worden, een opmerking die voelt als kritiek (bv. “Je bent zo stil.”), …
Kleine dingen. Maar opeengestapeld worden kleine dingen groot en veel en zwaar.

Ik ging me aanpassen. Ik probeerde te worden zoals de anderen.
Ik observeerde.
Ik verdween.

Wat ik voelde, dacht, droomde, verlangde.
Ook dat verdween.

Zo werd Ik getolereerd. Maar ook niet meer dan dat.

Daar viel de eetstoornis in vruchtbare bodem.
Want weinig eten kon ik wel. Mijn gewicht onderdrukken. Daar was ik goed in.
Makkelijk was het niet. En honger had ik zeker wel (!).
Maar ik werd erin gezien. Ik werd ervoor beloond. Ik kreeg er complimentjes voor.
Met mijn lichaam dat eruitzag ‘zoals het hoorde’, hoorde ik er precies toch een beetje bij.

Natuurlijk bracht of brengt ook dat me geen echte voldoening. Niet het gevoel dat ik er echt mag zijn. Gewoon. Om wie ik ben. Maar het is wel een kruimel die moeilijk los te laten is. “Ik kan iets. Ik kan iets dat opgemerkt wordt door de omgeving. Dat wordt bewonderd, gewaardeerd en beloond.“

Het is een doodlopende weg.
Dat zie ik. Dat weet ik.
En toch blijft het strijden om die kruimel los te laten.
Om “te gaan voor het volle brood” zoals mijn therapeut ooit zei.
Het blijft strijden. Elke dag opnieuw.

De ervaring in de groep op dagopname (en de contacten die ik hier nog aan overhoud) sterken me hierin: om te blijven strijden.


Plaats een reactie