“Wat zeg je nu?! Dat is toch niet zo?!”
Dat krijg ik te horen van een schoonzus. Ik ga nog even in de verdediging, haal wat argumenten aan, maar voel me tegelijkertijd steeds kleiner worden.
Uiteindelijk sta ik recht en ga ik iets anders doen. De tranen prikken achter mijn ogen en mijn maag ligt in de knoop. Ik voel mij misselijk. Ze zullen mij nu wel dom vinden omdat ik dat gezegd heb. Waarom heb ik niet gewoon mijn mond gehouden? In het vervolg kan ik beter zwijgen. Er komt toch niets zinnigs uit mijn mond. Ik ben een domme trien, een mislukkeling. Het liefst wil ik verdwijnen, maar ik kan niet zomaar weg op dat moment. Ik hou me stil, probeer zo weinig mogelijk op te vallen en me tegelijkertijd staande te houden. Ik wil namelijk niet dat anderen zouden zien dat ik zo aangeslagen ben van die opmerking.
Terug thuis overvalt mij zelfs een hevige drang naar automutilatie. Het was al lang niet meer zo heftig. Mijn hoofd vult zich met zelfdestructieve gedachten.
Wanneer ik later opzoek hoe het zit, merk ik dat het juist was wat ik zei. Het toppunt van alles is dus dat ik eigenlijk gelijk had en de opmerking onterecht was. Toch begon ik aan mezelf te twijfelen. Het werd zelfs zo erg dat ik mezelf met de grond gelijk maakte.
En waarom? Voor niets.
Maar zelfs als ik ongelijk had gehad, waren mijn gedachten niet in proportie. Het is niet zo dat als je eens iets verkeerd zegt dat je dom bent of een mislukkeling, terwijl het voor mij wel zo aanvoelde.
De dagen nadien blijf ik wat in de schaduw, probeer ik niet te veel op te vallen en denk ik na over alles wat ik zeg.
Dat geeft stress, maar ik voel vooral dat ik niet meer mezelf kan zijn en dat wringt.
Het is oké om eens een ‘domme’ opmerking te maken, tenslotte doet iedereen dat wel eens en niemand die dat de volgende dag nog weet. Ik ben verschoten van wat het met mij deed en merk nog steeds een onzekerheid bij mezelf op. Hopelijk maakt die stilaan weer plaats voor wat zelfvertrouwen.
Liefs,
Heleen


