We leven in een wereld die graag begrijpt door te benoemen, door te ordenen, door hokjes te maken. En soms helpt dat – het brengt duidelijkheid, herkenning, structuur. Maar wat als je niet in zo’n hokje past? Wat als jouw worsteling niet voldoet aan de criteria, niet herkenbaar is in de clichés, niet zichtbaar in cijfers of lijven? Eetstoornissen laten zich niet altijd vangen in definities of diagnoses. Ze hebben evenveel gezichten als er mensen zijn die ermee worstelen. Tussen de behoefte aan duidelijkheid en het verlangen naar erkenning ligt een kwetsbare ruimte – die van (h)erkenning. En precies dáár bevindt zich mijn verhaal.
De voorbije tijd is het thema eetstoornissen opnieuw nadrukkelijk aanwezig geweest in de media. Vaak met de beste bedoelingen: om taboes te doorbreken, om te tonen dat eetstoornissen meer gezichten hebben dan we vaak denken. Eetstoornissen op latere leeftijd, bij mannen en in minder herkenbare vormen. En dat is goed. Meer dan goed, zelfs. Want het is hoog tijd dat clichés plaatsmaken voor nieuwsgierigheid, voor een open blik, voor échte diepgang.
Zoveel mensen worstelen met zichzelf, met hun lichaam, met wat het leven hen heeft aangedaan. Sommige ervaringen laten diepe sporen na – niet alleen in ons hart, maar ook in ons brein, in ons zenuwstelsel. Ons lichaam draagt herinneringen mee. Het zoekt voortdurend manieren om met spanning en stress om te gaan. Soms doen we dat door te vechten, te vluchten of te bevriezen. Dat zijn oeroude reflexen, instincten die ons ooit moesten beschermen.
Maar hoe die reflexen zich uiten, verschilt van mens tot mens. En niet zelden kiest het lichaam voor destructieve overlevingsmechanismen – niet omdat het wil schaden, maar omdat het nooit iets anders heeft geleerd.
Als kind kunnen we nog niet op een gezonde manier omgaan met heftige emoties. We hebben volwassenen nodig die ons leren voelen, troosten, reguleren. Alleen… dat leren we vaak niet. We leren vooral om emoties te verstoppen, te verdringen, te negeren. Want “je moet toch blijven functioneren”. En dus stopt ons lijf die gevoelens diep weg – tot het ze niet langer kan dragen.
Dan zoekt het lichaam een uitweg. En soms, helaas, vindt het die in (zelf)destructie. In depressie. In angst. In verslaving. In een eetstoornis.
Een eetstoornis is geen keuze. Het is een manier van overleven. Een poging om te blijven staan in een wereld die te veel werd. Het is een signaal, een noodkreet van het lichaam dat zegt: zie mij, hoor mij, voel mij.
Zoals Veerle Hegge zo mooi schrijft: het lichaam begint te spreken wanneer woorden tekortschieten. Achter dat spreken schuilen diepe emoties – verdriet, schaamte, gemis, angst, een intens verlangen om erkend te worden. Om bestaansrecht te voelen.
Dat gezien en erkend worden is vaak één van de sleutels tot herstel. Want een eetstoornis is, hoe paradoxaal het ook klinkt, een boodschap van het lichaam. Een roep om zorg, om warmte, om toestemming om te léven – niet enkel te overleven. Op volwassen leeftijd betekent dat vaak: leren luisteren naar dat kleine kind in jezelf. Dat kind dat ooit niet gehoord werd. En nu vraagt: “Mag ik er zijn, gewoon zoals ik ben?”
Vanuit die blik verliest een eetstoornis zijn etiketten. Ze overstijgt leeftijd, geslacht, levensfase. Iedereen kan ermee worstelen – mannen, vrouwen, jongeren, volwassenen, ouders. En ook de vorm die het aanneemt, laat zich zelden in hokjes plaatsen. De DSM mag dan categorieën kennen – de realiteit is zelden zo netjes in vakjes te duwen.
Zo is het ook bij mij. Ik ben een vrouw van 36, mama van een prachtig kind. Als tiener herkende iedereen mijn symptomen als klassieke anorexia. Later werd het “atypische anorexia”. Nu, als volwassene, noem ik het gewoon: een eetstoornis. Niet omdat ik het wil verbergen, maar omdat het geen naam meer nodig heeft. De manier waarop het zich uit, past gewoon niet in één diagnose.
Maar dat maakt het niet minder echt. Ik worstel nog steeds met anorectische gedachten, met angst om bij te komen, met paniek bij een volle maag. Niet omdat ik per se mager wil zijn, maar omdat het idee van “bijkomen” in mij iets raakt wat dieper zit. Mijn gewicht schommelt, mijn lichaam lijkt “normaal”, en aan de buitenkant lijkt er niets aan de hand. Mensen zien me eten, ik vermijd geen gezelschappen. En toch leeft er binnenin een voortdurende strijd. Een strijd die veilig voelt zolang hij onzichtbaar blijft.
Ik blijf functioneren. Ik ben therapeut. Partner. Collega. En vooral: mama. En ik wil een mama zijn die warm, zorgzaam en emotioneel beschikbaar is. Dus probeer ik de eetstoornis te verbergen.
Een eetstoornis gaat dus niet enkel over gewicht, of over eten. Ze gaat over pijn die zich vertaalt in gedrag. Over een lichaam dat ooit geen andere taal kende dan die van controle. Over een mens die probeert te helen.
Ik heb een eetstoornis, ja – op volwassen leeftijd.
Maar bovenal ben ik gewoon mezelf: een vrouw, een mama, een mens op weg. Iemand die haar eigen herstelpad bewandelt.
Niet meer, niet minder.
En dat is goed genoeg.
Misschien hoeven we niet altijd te begrijpen in welk hokje iemand thuishoort.
Misschien is het genoeg om te zien dat iemand worstelt – zonder oordeel, zonder label, maar met een open hart. Want achter elke eetstoornis schuilt een mens die probeert te léven, niet enkel te overleven. Een mens met gevoelens, verlangens, kracht en kwetsbaarheid.
En soms begint herstel precies daar:
in de ruimte tussen hokjes en (h)erkenning
waar je eindelijk mag bestaan,
gewoon zoals je bent.


